Vorig jaar heb ik samen met een rabbi en een imam bij gelegenheid van het einde van de ramadan een korte inleiding verzorgd over verspilling. Nu zijn we in de Veertigdagentijd. Ons vasten is minder ingrijpend dan dat van de moslims, maar ook voor ons is de Veertigdagentijd een tijd van soberheid en bezinning. Een goed moment om opnieuw stil te staan bij het begrip verspilling.
Het woord verspilling valt vaak als we over duurzaamheid en over het milieu spreken. Bij mij roept dat soms een beeld op alsof mensen willens en wetens waardevolle zaken vernietigen of weggooien. Van onthechte kloosterlingen zou je dat kunnen verwachten. Zij hechten totaal geen waarde aan materiële zaken. Maar de mens van tegenwoordig is toch door en door materialistisch. Een materialist gooit nooit zomaar iets van waarde weg. Hier klopt iets niet!
Van verspilling is alleen sprake als het gaat om iets dat door schaarste waardevol is. Als we het overvloedige regenwater via het riool afvoeren, noemt niemand dat verspilling. Als iemand voor zijn plezier aan het sporten is, noemen we dat hooguit gekscherend energieverspilling. Als je de schepping als onmetelijk en grenzeloos ervaart, is het moeilijk om over verspilling van het milieu te spreken. Ik ben opgegroeid op het platteland van Friesland. Diep in mij zit de ervaring van grenzeloosheid als het over de schepping gaat.
Ook heb ik de enorme welvaartsgroei van de naoorlogse decennia meegemaakt. De bomen zouden werkelijk tot de hemel doorgroeien. Wetenschap en techniek zouden steeds weer nieuwe mogelijkheden en oplossingen brengen. Toen in 1972 de Club van Rome met het rapport ‘Grenzen aan de groei’ kwam, werd ik daar niet echt zenuwachtig van. Ik dacht: daar vinden we wel wat op.
En dan ben ook nog katholiek. God is zeker niet zuinig en afgemeten. Hij is juist in alles overvloedig. Overvloedig is zijn genade. Paulus schrijft: “Waar de zonde heeft gewoekerd, werd de genade mateloos.” (Rom 5,20) Psalm 136 herhaalt telkens: “Tot in eeuwigheid is zijn genade.”
Niet alleen Gods liefde en genade zijn overvloedig. Ook in materiële zaken is Hij beslist niet karig. Jeremia schrijft: “Ik schenk de priesters veel vet van de offers en het volk overstelp Ik met mijn gaven – godspraak van de Heer.” (Jr 31,14) In Psalm 23 wordt het inschenken van wijn door de Heer bezongen: “Mijn beker vloeit over.” Als Hij in Kana water in wijn verandert, is Jezus al even royaal. Het gaat hier maar liefst over zes kruiken van twee of drie metreten geheel gevuld met water. Dat is vijf- tot zevenhonderd liter wijn voor een bruiloftsfeest, genoeg om de hele stad uit te nodigen. Als Hij met vijf broden en twee vissen het volk te eten geeft, blijven er twaalf korven vol brokken over. Hoelang hebben de leerlingen daar nog van gegeten?
Dat de schepping eindig is en dat de bomen niet tot de hemel doorgroeien, is ondertussen wel tot mij doorgedrongen maar dat God ons een te kleine aarde zou hebben gegeven, gaat er bij mij niet in. Ik zal een aantal op het eerste gezicht tegenstrijdige zaken bij elkaar moeten brengen.
De overvloedigheid waar de Bijbel over spreekt, betreft zeer waardevolle zaken. Zij dalen niet in waarde ook al zijn ze niet schaars. Ondanks overvloed kan er toch sprake van verspilling zijn! Ook zaken die niet schaars zijn, kunnen waardevol zijn. Voor economen is dit onzin, maar deze paradox is deel van ons bestaan.
Door Pier Tolsma, diaken - maart 2016
.
.
.
.