Overweging over biodiversiteit naar aanleiding van het zondvloedverhaal.
“Wat is natuur nog in dit land? Een stukje bos, ter grootte van een krant”. U kent deze regel vast, Bloem schreef hem in 1947. Een overdrijving? Natuurlijk. Maar een veelzeggende: Nederland was toen driekwart kwijt van de populatieomvang van zijn inheemse soorten; ik denk niet dat Bloem dat wist. Biodiversiteitsverlies was – en is - een realiteit.
Instrumentele waarde
Biodiversiteit is de rijkdom aan soorten en ecosystemen in de biosfeer. Hierna zal ik het vooral over die soorten hebben. Biodiversiteit hebben wij, mensen, nodig voor medicijnen, voedselzekerheid, kleding, zuurstofproductie. Ook voor genieten van natuur: bloemen in de bergen, of een zwerm spreeuwen in de duinen. Biodiversiteit, heeft instrumentele, functionele waarde voor mensen. Vergelijk de biosfeer met een hangmat waarin u ligt. Stel U voor dat u daar steeds draden uit trekt. Er komt dan een moment dat de hangmat U niet meer houdt, dat U door de mat valt. Biodiversiteit is het geheel aan draden in die hangmat. Een kwart van de zoogdieren en zoetwatervissen in de wereld, en ruim een achtste van de vogels wordt inmiddels met uitsterven bedreigd. Pas nog hoorden we dat in ons deel van Europa de insecten verdwijnen, wat de kruisbestuiving in gevaar brengt. “Dag vogels, dag bloemen” - u weet misschien hoe dat riedeltje verder gaat: “dag kinderen”. Zover is het niet. Zal het zover komen?
Wat zit er achter dat biodiversiteitsverlies? De mensheid leeft op een anderhalf keer grotere voet dan de aarde blijvend kan verdragen. Zij claimt steeds meer land, kapt steeds meer bossen, vervuilt steeds meer ecosystemen.
Intrinsieke waarde
Moeten we van biodiversiteitsverlies alleen maar wakker liggen als wij mensen er last van krijgen? Als wijzelf bijvoorbeeld de bestuiving van landbouwgewassen moeten overnemen? Als pesticidenresten of ons plasticafval onze voedselketen vergiftigen? Is daar alles mee gezegd? In 1993 was ik op een conferentie over duurzaamheid in Manilla. De Philippijnse president Fidel Ramos vertelde in zijn openingstoespraak hoe Japanse vissers met dynamiet hele scholen vissen opbliezen in de zee rond zijn land en de overlevende exemplaren uit het water visten. “That’s not fair to the fish”, zei hij – Da’s niet eerlijk naar die vissen toe. Dat gaat principieel verder dan een functionele kijk. In het Zondvloedverhaal dat we lazen, laten de schrijvers zelfs God erkennen dat hij niet unfair mag zijn tegenover “al wat leeft”. Dat verhaal, als je het nu hoort, pleit voor de erkenning van de zogenaamde intrinsieke waarden van biodiversiteit: waardevol omdat ze er zijn.
Doorstart, straf?
Het zondvloed-verhaal, en de scheppingsverhalen daarvoor, schetsen een denkraam, een wereldbeeld: een visie op hoe mens-natuur-bovennatuur-zich tot elkaar verhouden. De mens krijgt van de schepper de opdracht een bewerker en bewaarder te zijn van de aarde, om daarop talrijk te worden. Bewaarder: daar spreekt een zekere zorgtaak uit, vooral naar elkaar toe – tussen mensen. Grenzen tussen de mens en andere soorten moesten worden gerespecteerd. Maar de mensen in het zondvloedverhaal maakten er maatschappelijk een potje van – een janboel, die zwaar werd bestraft. Na dat mislukte begin werd een doorstart van het leven op aarde ingezet.
Zondvloedverhalen komen in meerdere culturen voor, zeker in het Midden Oosten. Er moet daar ooit een grootschalig traumatisch gebeuren zijn geweest dat om verklaring schreeuwde. Waarom zou God die zondvloed hebben laten gebeuren? Het Genesis-verhaal werd geschreven tijdens de Babylonische ballingschap, die door velen beleefd werd als straf voor eerdere religieuze afvalligheid. Die zondvloed was misschien net zo’n straf maar dan vast wel voor verschrikkelijke discrepanties tussen wat de bedoeling was met de mens en wat die ervan maakte. Hoe anders kan een schepper-god zo destructief omgaan met het werk van zijn handen? De mens had gezondigd en - en dat is wel heel opvallend in het Zondvloed-verhaal: de gehele levende schepping moest daarvoor opdraaien. Overkill …. on-proportioneel, zo treft ons dat vandaag. De zondvloed komt; Noach, de zijnen en een paar van alle dieren overleven het; het plantenrijk herstelt zich, God toont zich berouwvol over die overkill: hij zal het niet meer doen! Het verhaal gaat verder: God gaat een verbond aan niet alleen met Noach maar met al wat leeft – de hele biodiversiteit. Wel werd de mens opnieuw bovenaan geplaatst in de orde van het geschapene.
Mens, waar is...
Het zondvloedverhaal schildert die grote sterfte als het indirecte gevolg van menselijk handelen: God strafte de mens en en passant de hele schepping. Biodiversiteitsverlies nu komt grotendeels direct op het conto van de mens. Dat de aarde vanuit de maatschappij verpest kon worden, daarvan was in Noach’s dagen nog geen sprake – hoewel…....... We weten nu dat ooit mensen van het soort Homo sapiens een rol speelden in het verdwijnen van tenminste vijf andere soorten Mens, zoals de Neandertalers. Vroeg in Genesis vermoordt Kain zijn broer Abel. In dat verhaal stelt God aan Kain de vraag: “Mens, waar is je broer?” Die vraag krijgt als je aan de Neandertalers denkt een nare historische boventoon…. Onze soort speelde ook een rol bij het verdwijnen van de zogenaamde Megafauna. “Mens, waar is de mammoet?” Het biodiversiteitsverlies van vandaag roept vragen op als: moeten wij ons het verdwijnen uit Nederland aantrekken van het korhoen? Klinkt straks: Mens, waar zijn de Chimpansees? De Orang oetans? En wat zeggen we dan? We zullen met iets beters moeten komen dan met de leugen dat we het niet wisten.
Het verhaal van het verbond na die zondvloed geeft die soorten hun plek onder de zon. In oud-testamentische taal die vanmorgen al klonk: “De Aarde is van de Heer”; leven is heilig. Ethisch gezien betekent het zondvloedverhaal dat andere levensvormen in onze “morele gemeenschap” zitten. Dat wil zeggen: ze behoren er voor ons toe te doen. Na zestig jaar bewustwording van de milieuproblematiek kun je die aan de mens toegekende “bewaarders”-rol alleen maar duiden als een appèl op de mens om niet als een dolle stier door de porseleinkast van de biosfeer te banjeren. Het levende, het geschapene zo U wilt, heeft een bestaanswaarde – een waardigheid omdat het er is. Dat schept verplichtingen, verantwoordelijkheden, voor diegenen die dat bestaan van anderen bewust of onbewust in gevaar brengen. Voor ons.
Souvereine baas?
Maar als er in jouw wereldbeeld nou eens geen bovenaardse instantie is die “mens, waar is de Grutto?” roept, hoe zit het dan met die zorgplicht? Dat is best een belangrijke vraag, als je je realiseert hoeveel mensen die schepper-God niet meer in hun wereldbeeld hebben. Wordt de mens dan de souvereine baas van het spul? In de 17e eeuw poneerde Descartes dat de mens door wetenschappelijke vooruitgang ooit “meester en bezitter” zou worden van de natuur in plaats van een bewerker en bewaarder. Het door Descartes voorziene eindstadium is bereikt. De biosfeer is “bezet”, gekoloniseerd. Er zijn mensen die vinden dat dat geen probleem is, zolang die instrumentele functies in redelijke mate beschikbaar blijven. Uitpakken maar, zolang de lepel in de breipot staat. Er zijn er ook die zien dat die lepel aan het omvallen is: milieugroepen en milieuwetenschappers maken zich zorgen om de toekomst. Een nieuwe stroming, de zogenaamde “ecomodernisten”, neemt afstand van die volgens hen onnodige koudwatervrees. Ze koersen naar “welstand voor allen” – consumeren, groei. Natuurlijk kan die groei weleens tot problemen leiden, maar die lossen ze vol bravour op met nieuwe technologie. Warmt de atmosfeer op? Dan kaatsen we instromende zonne-energie met gigagrote spiegels terug het heelal weer in. Missen we de Mammoet? Dan brengen we die terug via genetische manipulatie. En via cyborg-technologie maken we gewoon mensen die de meest bizarre milieuomstandigheden kunnen verdragen. Zo lopen de ecomodernisten vrolijk het nieuwe geologisch Aarde-tijdperk in dat het Antropoceen wordt genoemd, waarin de mens het klimaat en het leven op Aarde grootschalig beïnvloedt.
Heilig
Hier zit een probleem aan. De historicus Harari verwoordt dat zo: “We dreigen goden te worden, in staat tot scheppen en vernietigen, maar wel zonder ingebouwde kompasnaald.‘’ En: “Bestaat er iets gevaarlijkers dan ontevreden, onverantwoordelijke goden die niet weten wat ze willen?”. Dat kon weleens uitlopen op dat “… woud van stenen wortels, stalen webben”: die trieste, kale, verarmde biosfeer uit het lied "Honderd bloemen mogen bloeien" dat we zojuist zongen. Kan dit risico worden ingeperkt? Kunnen wij, tastend en dwalend in het Antropoceen zo’n kompasnaald vinden? Is er een fundamenteel, breed overtuigend, antwoord op het biodiversiteitsverlies? De filosoof Jonas zocht naar een niet-religieus gefundeerd richtsnoer. Alle soorten zijn aan de aarde ontsproten – zegt hij, een seculiere variant op "de aarde is van de Heer". Ook bij hem is het leven heilig: het is er, dus mag het er wezen. De natuur en soorten daarbinnen vertonen volgens hem een inherent, ingebakken, "doelstreven". Leven wil voortbestaan, mensen moeten de verantwoordelijkheid de ontplooiing ervan niet, of slechts minimaal, in de weg staan. Duurzaamheid als doel. Duurzaamheid vergt voorzorg, en voorzorg vergt afzien van menselijke eigenrichting in de omgang met de natuur. Do no harm! Zie af van risicovolle technologie. Jonas stond praktisch diametraal tegenover de latere Ecomodernisten.
Anders kijken
We zoeken naar een helder en toepasselijk beeld van de natuur en de plaats van mensen daarin. Niet daaboven. Dat mensen nu technisch gezien de machtigste soort op aarde zijn, moge zo zijn, maar dat is absoluut geen reden voor triomfalisme. Onze eigen mensengeschiedenis laat zien wat er van wordt, als we arrogant of bezitterig een weg zoeken in die biosfeer. We moeten ons bewust zijn van de ingewikkelde netwerken tussen soorten in ecosystemen - leren de rest van de natuur anders te zien dan we gewend waren, zonder potdichte schotten tussen de soorten en rassen, die het ons mogelijk maken om “de mens” of “ons soort mensen” op een zelfgemaakt schild te hijsen. Die fout is gemaakt, bijvoorbeeld toen Europeanen – Nederlanders - een paar eeuwen geleden zwarten, Hottentotten en Bosjesmannen in Afrika menselijkheidsstatus ontzegden om hen te kunnen verhandelen, of verdrijven – soms zelfs uitmoorden. Die truc hebben we afgeleerd. Die moeten we ook niet blijven toepassen in onze omgang met andere levensvormen. We leren in te zien dat elders in de natuur ook "subjectiviteit" schuilt - bewustzijn, een soort wil, identiteit. Of dat een ingebakken doelgerichtheid inhoudt? Dat weet ik niet. De prijs voor die onwetendheid is dat je kompasnaald heel wat minder universeel wordt, en dus inboet aan gezag. Het is niet anders. Wij zullen in dialoog het draagvlak voor duurzaamheid dienen te verbreden. We zullen intenties moeten verankeren in een uitgebreide moreel geladen gemeenschap van het leven, met erkenning van plichten en toekenning van rechten, met bescherming van leefgebieden, met het openhouden van toekomst.
Vernieuwen
“Aanschijn der Aarde, wie zal jou vernieuwen?” Het veranderen van dat aanschijn wordt al door mensen gedaan, vaak niet duurzaam en rechtvaardig. Mensen moeten het ook doen, maar dan anders. Dat blijft een opgave. Vorige week is in Nederland een brede discussie begonnen gericht op een Deltaplan voor biodiversiteit. Greenpeace vecht voor de zeeschildpadden. Milieudefensie roept op ons regenwouden ruimte te geven – voor de mensen daarin, en voor de Orang Oetans daar nu nog in. Ook dit nieuwe dat al begonnen is, zal tekort schieten, kan falen. Maar laten we ons inspannen of op zijn minst die inspanningen steunen: op hoop van zegen. Wat die biocide betreft: God zal het niet meer doen - nou wij mensen nog. "Aanschijn der Aarde, wie zal jou vernieuwen? Hij die alles zal zijn in allen heeft ons gevraagd om, Aarde, jouw aanschijn te vernieuwen".
Hans Opschoor
26 november 2017
Leidse Studenten Ekklesia