Prachtig dat beeld vanuit de ruimte: vanachter het pokdalige en dorre oppervlak van de maan - opeens - daar - in dat duistere heelal een planeet: kleur, beweging, licht: onze planeet, aarde. Ik kan daar niet genoeg van krijgen; van die blik vanuit de ruimte naar dat stofje in het heelal met seizoenen, rivieren, zeeën, bossen, vulkanen, bergen en... bárstensvol leven. Home, thuis.
Ons huis, daar gaat het om, vandaag.
Mijn overweging bestaat uit vier delen: korte situatiebeschrijving – het lied 100 bloemen – een blik in de bijbel – stilte.
De uitdagende titel van de viering is: Na ons de zondvloed? Er staat een vraagteken achter. Maar toen ik er wat over nadacht, vroeg ik me af: die tweede zondvloed, is die niet al lang aan de gang? De aarde wordt bedolven onder een vloed van vuilnis, het afval van onze manier van leven. De oceanen slibben dicht door een vloed van plastic, per jaar 10 miljoen ton . Zeevogels en vissen sterven van de honger omdat ze de maag vol hebben met de onverteerbare resten van onze welvaartsamenleving. In verschillende landen en steden is de lucht niet meer in te harden door de smog van uitlaatgassen.
De aarde wordt steeds warmer en het klimaat raakt van slag. Dat gaat grote gebieden van de bewoonde wereld treffen. Vorig jaar telde de VN een vloed van tweehonderd miljoen ‘klimaatvluchtelingen’. Vaders, moeders, kinderen op de vlucht voor droogte, overstromingen, op de vlucht ook voor oorlogen over de schaarse hulpbronnen: olie, maar ook drinkwater. In de Filipijnen liggen de rampscenario’s klaar voor als het zeewater verder stijgt en dichtbevolkte eilanden onder water zullen komen te liggen. En wat te denken van miljoenensteden als Sjang Hai, Bombay, Los Angeles, Sint Petersburg? Steden die direct bedreigd worden door het wassende water. In mijn woonplaats spreken we al – lacherig – van Amersfoort aan Zee. Om ons heen, de zondvloed?
Het Westen een veilige ark?
Soms lijkt het erop dat wijzelf aan boord zijn van een veilige ark, zo groot als het rijke Westen, waarmee we ons hachje kunnen redden. De Zondvloed, dat zijn de anderen! In Nederland merken we het niet zo direct; alhoewel; warmere winters, minder ijspret, meer regen . Niet zo lang geleden ontdekte ik in onze moestuin een spinnetje dat ik er nog nooit gezien had. Geel met zwarte dwarse strepen. Een bioloog wist me te vertellen dat het de tijgerspin was. Die hoort eigenlijk in Frankrijk thuis, maar is met het opwarmen van de aarde nu naar noordelijke streken opgerukt. De opwarming heeft Amersfoort bereikt!
Ik hoef u eigenlijk niets te vertellen. We weten immers best dat het zo niet langer kan. Dat we de aarde uitputten en meer van haar vragen dan ze kan opbrengen en dragen. De vervuiling van aarde, water en lucht., onze wegwerpcultuur, de verspilling van drinkwater, de teruggang in de baaierd aan levensvormen, de biodiversiteit, het steeds verder oprukkende materialisme en individualisme, de alsmaar groeiende kloof tussen arm en rijk, de ontoereikendheid van de maatregelen van de nationale en internationale gemeenschappen.
We weten het wel, maar wat moet je ermee?
Ik weet nog heel goed hoe ik me – in de jaren negentig – verbaasde over het feit dat ICCO, een kerkelijke organisatie, zich ging bezig houden met het klimaat. Met het klimaat? Hemeltje lief, dat is nogal wat. Moeten de kerken zich daar ook al mee bemoeien?
Het duurde wel een tijdje voordat het tot me doordrong: Ja, inderdaad, de kerken moeten zich daarmee bemoeien. De kwestie van de klimaatverandering is te belangrijk om die aan de politiek en het bedrijfsleven over te laten. Het gaat hier om mondiale Gerechtigheid en Vrede, om heel fundamentele vragen over onze manier van leven.
Maar dan slaat de twijfel toe. De ontwikkelingen zijn zo groot en massaal en zo onderling verknoopt geraakt met onze mens- en wereldbeeld, dat er geen beginnen aan lijkt. Mijn reikwijdte is maar zo klein. We weten ervan, maar we komen niet of moeizaam tot een ander handelen. Ik geloof niet dat het ons onverschillig laat en dat we zorgeloos met de aarde en onze toekomst omgaan. Hoe geraak ik dan tot de brede, alomvattende ‘ecologische bekering’ waar paus Franciscus over spreekt...?
Onlangs werd ik geraakt door een interview met de klimaatpsycholoog Renee Lertzman. Haar stelling: we doen niets of te weinig, omdat we er gewoon geen raad mee weten.
We weten er geen raad mee.
Ons hele cerebrale systeem is ingericht op de korte termijn: ik moet nu eten, slapen, onderdak, seks. We worden aangestuurd door heel basale instincten en die helpen ons niet om op lange termijn te denken en te plannen. Ik weet me geen raad. Ik voel me onmachtig. Wat we de aarde aandoen doet me zeer, ik moet erom huilen, het maakt me boos. Maar dan? Ik heb het er liever niet over omdat deze vragen me verlammen. Ik zet ze weg en richt me op andere zaken. ‘Klimaatmelancholie’ noemt Lertzman deze manier waarop we de grote vragen in ons bewustzijn wegstoppen.
Maar wegstoppen kan toch niet ons antwoord zijn. De paus zegt in zijn Groene Encycliek Laudato si' dat we de moed moeten hebben om “om wat er met de wereld gebeurt tot ons persoonlijk lijden te maken.” De persoonlijke betrokkenheid, geraaktheid, daar geloof ik in. Maar als je zo geraakt bent, wat dan?
Onmacht als poort
Joanna Macy is een therapeut in de Verenigde Staten die al decennia werkt met mensen die lijden aan wat er in en met de wereld gebeurt. Zij zag bij die mensen globaal vier emoties: Angst, verdriet, woede en machteloosheid. Misschien ook wel herkenbaar voor ons: angst, verdriet, woede, machteloosheid. Voor haar waren die emoties het aanknopingspunt voor wat ze noemt: the work that reconnects. Werken aan herstel van je oerverbinding met de natuur. De emoties bieden een houvast om te ontdekken dat je nog steeds verbonden bent met het grote geheel, omdat je er anders niet zo aan zou lijden. Het verdriet en de pijn om de wereld kan ons openen, zegt ze, tot een veel breder verstaan van onszelf, dat we meer zijn dan dit of dat individu. Dat we in een wederkerige betrekking staan met heel het web van het leven. Je verdriet, je machteloosheid kan de poort zijn tot de ontdekking van je verbinding met het leven, met het bestaan.
Laten we nu eerst luisteren naar het gedicht 100 Bloemen van Huub Oosterhuis, getoonzet door Stijn van der Loo.
Honderd bloemen
Honderd bloemen mogen bloeien.
Grond en lucht genoeg voor alle zaden knollen anjelieren.
Stenen moeten stenen blijven.
Mensen vliegen hoog als goden.
Maar de zuring en de klaver mogen bloeien honderdvoud.
Korenbloemen, flarden blauwe hemel,
vlijmende papaver, morgensterren aan de dijken
flemend om gezien te worden
woekerend in de populieren als een nest de maretak,
de bloem der zoenen bitterzoet.
Op zijn stekelige stengel bloeit en treurt de kale jonker
en geen vlinder zal hem vinden.
Tronken zullen twijgen dragen,
varens op bevroren ruiten zullen wuiven,
bloeien mogen honderd rozen van papier.
Broos op stelen ongebroken,
wild en blindelings verstrengeld, in spelonken,
op de vaalten, tussen schotsen ijs en boeken,
op de graven, mogen bloeien, alle ongelijk eenzelvig,
honderd bloemen zonder naam.
In een woud van droomgewassen,
stenen wortels, stalen webben,
tochtig labyrint van woorden,
woont een mens, op brekebenen,
lelie van het veld, met ogen tranend bijna blind
van zoeken naar een plek die water geeft.
Een heilig verbond
‘Een plek die water geeft’. Waar vinden we die? Wijst onze machteloosheid ons zo’n plek? Machteloosheid wil immers zeggen: ik wil wel, maar ik weet niet hoe? Kan dit niet-weten ons de weg wijzen naar een kant van ons bestaan die vanuit ons al te menselijk perspectief verborgen is? Het perspectief waarin niet wij de maat der dingen zijn, maar andere krachten spelen: het leven, de Eeuwige.
Als Noach met zijn gezin en met alle dieren veilig geland is, belooft de schepper dat hij dat niet meer zal doen: vernietigen. En hij sluit een nieuw verbond. Een verbond met de mensen én met al wat leeft. Het staat er maar liefst zeven keer! Zeven, nou dan weet je het wel. Dat is heilig, heel heilig. Een heilig verbond. Niet alleen met ons, maar met alles wat leeft. Zo’n verbond is van een andere orde dan waar wij ons gewoonlijk mee verbinden. Het is een verbond vanuit het wezen der dingen, het wezen van het bestaan met Hem en in Hem die er ook de kern van is.
Daar mogen we moed uit putten.
De opdracht aan de mens blijft hetzelfde: deze aarde te bewonen en bewoonbaar te maken. En dit naar beste kunnen en naar beste weten. We weten nu dat het verbond met Noach, zijn vrouw, zijn zonen en hun vrouwen zich uitstrekt tot alles wat ademt heeft. Dat niet de mens de maat der dingen is, maar de Eeuwige. Wij doen onszelf en het leven grotelijks tekort als we het leven tot onze maat reduceren. In ons is levensadem aan het werk die ook in al de anderen aan het werk is. Een levensadem die steeds weer naar nieuwe vormen en expressies zal zoeken. Wij zijn ook maar een deel van het leven.
Schepper werd schepsel
De onderliggende boodschap is: Wanhoop niet. ‘Ik die alles ben in allen, zal met jullie het aanschijn der aarde vernieuwen.’
En daar is het niet bij gebleven, bij dat verbond met Noach, zijn gezin en heel de schepping. God is een grote en definitieve stap verder gegaan. De Eeuwige heeft zich geïncarneerd in het tijdelijke, de Schepper werd schepsel: Jezus. Hij deelt met ons het vergankelijke. In Jezus is de Allerhoogste de Allerkleinste geworden. Vlees, materie, kind, zoon, broeder van ons en van heel de schepping. Paulus zag dat al en noemde Jezus daarom de eerstgeborene van de schepping (Kol 1:15).
In de franciscaanse traditie, waarin ik sta, leeft de overtuiging dat de Schepper van het begin af aan de intentie heeft gehad om deel te worden van de schepping. In Jezus is dat verwerkelijkt. En daarmee is de schepping een nieuwe fase ingegaan; heeft ze een nieuwe kwaliteit gekregen; werd ze zoals de theologe en ecologe Sally McFague zegt: Body of God, lichaam van God. En ook bij Thomas Merton klinkt het: ‘De Heer wilde zijn schepping niet alleen als een Vader liefhebben, maar Hij wilde zijn schepping binnentreden, zich zelf ontledigen, zich verbergen, alsof Hij niet God maar een schepsel was.’
Daarmee heeft ons bestaan en alles wat bestaat een hoge, een heilige waardigheid gekregen. Daarom dienen we alles om ons heen te bejegenen met een groot respect én diepe eerbied. Alles heeft een eigen goddelijke waardigheid.
Te lief, te heilig
Als we dat tot ons door laten dringen, krijgt alles wat we doen om het bederf van de aarde te stoppen een bijzonder perspectief en een eigen kwaliteit. Een bijzonder perspectief omdat we erop mogen vertrouwen dat God zijn liefdeswerk niet in de steek zal laten. Dat wat we doen, hoe gering ook, niet zinloos is, maar zinvol binnen een veel groter en meer omvattend verband. En ook, dat alles wat we doen voor de aarde en de arme een uitdrukking is van verbondenheid. Of zoals paus Franciscus het zo mooi zegt: ‘iets hergebruiken in plaats van het weg te doen kan een daad van liefde zijn en een uitdrukking zijn van onze waardigheid als mens.
Na ons de zondvloed? Ik dacht het niet. Daarvoor heeft God de schepping te lief en daarvoor is ons de aarde te heilig. En dat zal blijken in onze grote én in onze kleine daden. Een tuin beginnen bijvoorbeeld.
Laten we nog even samen stil zijn.
Guy Dilweg, franciscaan, 15 april 2018
Overweging uitgesproken tijdens de viering van de 'dag van de Aarde' in de Haagse Dominicus.